Niet in mijn dienst
Vorige week donderdag hadden we het er nog samen over toen ik hem hielp naar bed te gaan. Lachend, want ellende lachen we als mens vaak weg. Niet in mijn dienst. Doelend op een mogelijk overlijden. Een grapje, een lach maar ook met een serieuze ondertoon en besef van realiteit. De man in dit verhaal heeft woord gehouden maar hij laat een flinke leegte achter. Niet alleen binnen het team maar ook bij onze cliënten.
Hij wist dat zijn gezondheid achteruit ging maar hij wuifde het vaak maar weg. Komt wel goed. Hij had niet het vermogen om zijn ziektebeeld op juiste waarde in te schatten zo leek het vaak. Het was geen zeur maar een stoere, harde man met een hart van goud. Zo gingen we ook met elkaar om. Op de gang was er altijd wel stoere praat tegen soms beter weten in en als er een traan kwam, dan was de deur dicht.
Afgelopen zaterdag zag ik, nog voor het begin van mijn avonddienst, dat de weekendarts was opgeroepen. Als snel werd ik bijgepraat om wie het ging en waarom. Meneer zit inmiddels aan de zuurstof en kan zich niet goed meer verstaanbaar maken. De arts was aan de telefoon met specialisten in het ziekenhuis en al snel kwam het bericht dat meneer zou worden ingestuurd naar het ziekenhuis.
Terwijl mijn collega van de dagdienst zijn zoon en schoondochter op de hoogte brengt, ging ik naar de kamer van meneer om met eigen ogen de situatie te beoordelen en hem het nieuws van insturen te melden. Na ons laatste contact van donderdagavond was dit best een groot verschil. ‘Ik schrik van je’ gaf ik hem ruiterlijk toe. ‘Niet in mijn dienst’ zei ik nogmaals als herkenning van mijn stem. Een flauw glimlachje volgde met een ‘sorry’. We keken elkaar goed aan voor enige tijd en wisten denk ik genoeg.
Ik pak even wat spullen voor je in voor in het ziekenhuis. De ambulance is onderweg. Hij hoorde het gelaten aan en probeerde te worstelen zonder enige kracht met zijn zuurstofslangetje onder zijn neus. Ik liet hem zien dat ik zijn telefoon als eerste in de tas stopte om hem gerust te stellen. Met zijn telefoon had hij minimaal eens per dag contact met zijn zoon en schoondochter. Goh, wat was hij blij met hen. Hij was zo trots op zijn zoon en ze enorm blij en dankbaar met z’n zorgzame schoondochter.
Meneer werd opgehaald door twee mooie dames van de ambulance. De overdracht van reden voor het insturen werd gedaan en mijn vriend werd op de brancard gelegd. Ik liep met hem mee tot aan de ambulance. Voordat de deur werd gesloten pakte ik nog even zijn hand vast en wenste hem veel sterkte. Hij kneep nog eens flink terug en keek mij indringend aan. Ja, dat deed mij wat.
Terug op de afdeling was de arts aan het rapporteren en bespraken we ‘de case’. Collega’s van de avonddienst keken mij aan en vroegen wat ik verwachtte wat men in het ziekenhuis ging doen. ‘Ze gaan hun stinkende best doen en hopen op een wonder’ antwoordde ik heel eerlijk.
Later op de avond had ik tot twee keer toe zijn schoondochter aan de telefoon, die inmiddels met haar man bij meneer in het ziekenhuis waren aangekomen na een snelle autorit vanuit het buitenland. De eerste medische diagnose beloofde niet veel goeds. Dat begrepen we allemaal.
Maandag, de enige dag van de week dat ik niet aan het werk was, kwam het bericht dat meneer was overleden in het ziekenhuis. Mijn vriend heeft woord gehouden dacht ik als eerste. Niet in mijn dienst had ik regelmatig tegen hem gezegd. Niet in mijn dienst.
Dinsdagochtend merkte ik de leegte en stilte al direct op de werkvloer. Een lege kamer op de plaats waar ik altijd begon aan de ochtendzorg en in elke volgende kamer wilde de cliënt het er toch even over hebben. ‘ach die lieve man’ en ‘was hij echt zo ziek dan?’. Vragen beantwoorden en herinneringen delen tijdens de ochtendzorg. Het wrange moment van besef dat het leven altijd door gaat na elk overlijden. Ik kan er professioneel mee omgaan op de werkvloer maar mijn hart breekt steeds weer.
Rust zacht beste vriend. Zeg maar tegen je vrouw dat ik je altijd met alle liefde heb geholpen en verzorgd.